Things & Air
Rein Dufait

2018
SC / 164 Pg. / 31,8 × 21,3 cm
uitgeverij
MER.
Taal
EN, NL 
Auteur
Zoë Gray
Design
Studio Luc Derycke
ISBN
978 94 9304 508 8

Rein Dufait : opwaarts graven

Zoë Gray, 2018

Voor Rein Dufait bestaat beeldhouwkunst uit het toevoegen of wegnemen van materiaal. Door een rigoureuze aanpak ontwikkelde hij een specifieke, misschien wel uitzonderlijke, praktijk. Daar komt een nieuwsgierigheid naar de materialen zelf bij (zowel natuurlijke als kunstmatige) en een fascinatie voor de vormen (organisch en artistiek).

Dufait behandelt in zijn werk daarbij de fundamentele problemen van de beeldhouwkunst : hoe kan ruimte ingedeeld worden ; hoe de textuur van verschillende materiaalsoorten met elkaar te verbinden ; hoe volume en hoogte te creëren. Zijn beelden zijn nooit verhalend, zelden figuratief, verwijzen wel dikwijls naar organische structuren. De menselijke maat is steeds aanwezig, de werken tonen een efficiënte opbouw, die tevens de betekenis bevat.

In het vroege oeuvre hanteerde Dufait gevonden (of gekochte) objecten die in het voltooide werk als dusdanig herkenbaar bleven. Materiaal en werktuigen uit het atelier (zakken, penselen, potloden) transformeerde hij met een kleine wijziging tot typische assemblages. Dolalina (2011), bijvoorbeeld, bestaat uit drie bezemkoppen, bedekt met een dikke laag beton. Kow (2014) is een brok klei met daarrond de dwarsdoorsneden van stukken potlood. Sis (2014), een aantal rechtopstaande kleurpotloden die met klei samengehouden worden en zo een groep lijken te vormen. Jolly (2010) : in een paar schoenen werd beton gegoten, na deze ingreep bleven de schoenen als schoenen zichtbaar. Deze manier van werken is nog aanwezig in het recente werk van Dufait, maar is abstracter geworden en meer tot de essentie teruggebracht.

n 2015 maakte Dufait een reeks werken aan het strand van Oostende, enkele jaren later blijkt dit een cruciaal moment in zijn praktijk geweest te zijn. De aanleiding voor dit werk in de open ruimte was triviaal - een gebrek aan atelier - maar het banale werd een beslissend experiment. De zandwerken werden, volgens zelfopgelegde regels, ter plaatse gemaakt. Ze stonden nauwelijks een halve dag recht, werden door de kunstenaar zelf afgebroken of vrijgegeven aan het spel van wind en zee. Alhoewel de werken bescheiden van formaat waren, herinneren ze toch aan de Land Art van de jaren 60, niet alleen door het verlangen aan de besloten galerieruimte te ontsnappen maar er was ook het inzicht dat een sculptuur pas door een fotografische weergave ervan echt getoond en begrepen kan worden (1).

  1. Ik denk hier bijvoorbeeld aan 12 Hours Tide Object with Correction of Perspective (1969) van Jan Dibbets, een zwart-wit film op 16mm. Dufait zelf filmde zijn interventies niet, fotografeerde ze echter wel en besteedde nadien veel zorg aan het maken van maquettes ervan. Deze werden later in het Mu.Zee (Oostende) tentoongesteld. Dufait is zich bewust van het problematische hiervan: sommige werken werden beter als maquette, andere verloren hun betekenis.

Dufait werkte aan het strand met piepschuim, polyethyleen, draad, zelfklevende plastic, beton en - natuurlijk - zand. Geslierd (2015) was een horizontale kegel op het zand, ontstaan door een polyethyleen zak over het strand te trekken. Een vel kleurloos, transparant en kleverig plastic  werd neergelegd en gekeerd waardoor de indruk ontstond dat een deel van het strand gelamineerd was (Zandtapijt, 2015). Een ruwe constructie van hout, piepschuim en draad werd te water gelaten daar waar de golven op het strand gebroken worden. Zo werden de bewegingen die door het steeds veranderende water ontstonden, geïmiteerd en in foto bevroren (Kop, 2015). Dufait maakte op het strand verschillende zuilen waarbij hij plastic gebruikte om het zand de hoogte in te krijgen. Met doorzichtig ribbelplastic werd een buis gevormd en met zand gevuld waardoor verwijzingen aan de groeven van een klassieke zuil spontaan opkomen (Vrijdag 22 mei, 2015). Een andere zuil werd gemaakt van zand, gevat in een lichte plastic, zodat het leek alsof het zand zichzelf droeg (Dinsdag 7 april, 2015). Van deze werken, zei Dufait: ‘Nooit eerder had ik massa op die manier aangevoeld, tastbaar gemaakt in de sculptuur.’ (2)

  1. Dorien Schelfhout, ‘The delicate mass of sculptor Rein Dufait’, in The Word Magazine, 15 March 2017, http://thewordmagazine.com/art/the-delicate-mass-of-sculptor-rein-dufait/

Sindsdien heeft hij voor het S.M.A.K. te Gent een belangrijk torenstuk bij een zijingang van het museum gemaakt (Malkolos in situ S.M.A.K., 2016). De toren werd ter plaatse opgebouwd.  Kartonnen dozen met vochtig beton werden op elkaar gestapeld tot vier meter hoogte. De kartonnen mallen blijven voorlopig zichtbaar, maar zullen door weer en wind verdwijnen waardoor enkel het gietstuk voor deze niet-figuratieve totem zal overblijven. Het roept Brâncuși’s Colonne sans fin (1938) op door de opeenstapeling van identieke elementen. Maar in plaats van de heldere, duidelijk op zichzelf staande vormen van Brâncuși, zakken de afzonderlijke elementen van het werk van Dufait in elkaar, karton en touw houden de elementen slechts schijnbaar bij elkaar. 

Dit speelse omgaan met verschillende manieren om hoogte te creëren, is ook te zien in zijn werken met plexiglas. Een van die materiaalsoorten waarmee Dufait op het strand werkte, was juist plexiglas, wat hem toeliet te experimenteren met zichtbaarheid-onzichtbaarheid in het samenhouden van het zand, vastheid en losheid van de materie zelf. De kleine sculpturen Gietpaal en Looppaal (beide 2015) gebruikten vlakke plexiglasplaten als een semi-onzichtbare ondersteuning voor het beton. Het lijken speelse, miniatuur-omwerkingen te zijn van Richard Serra’s seriewerken met gesmolten lood (Splash, 1968-1970). Dromend (2017) bestaat uit 6 platen plexiglas waarin beton gepropt zit. Het naast elkaar gebruiken van twee zo verschillende materialen is verrassend: het één is industriemateriaal, door een machine gesneden, transparant en reflecterend; het ander bevat natuurlijke mineralen, is mat en korrelig,met de handen van de kunstenaar nog zichtbaar. Het in zichzelf teruggetrokken werk is tegelijk architectonisch, dramatisch en meditatief. Stapeling (2016) heeft eenzelfde constructielogica, maar is van zacht, buigzaam polyethyleen gemaakt. Een golvend lint van ondoorzichtige kunststof slingert zich tussen lagen cement omhoog, waardoor een gedrongen maar toch duidelijk opwaartse kolom ontstaat. 

Het gevecht met de entropie- en de zwaartekracht wordt door Rein Dufait op zijn eigen wijze gevoerd. Een eerste resultaat daarvan was in Stichting P/////AKT (Amsterdam) te zien in 2018 met het werk Corpus alienum. Toen hij zijn werken op het strand maakte, groef hij met zijn handen een kuil in het zand en vulde dit met beton, wat als een primitieve giettechniek gezien kan worden. Terug in het atelier maakte hij daarop verder werkend een aantal houten kisten, als laden, die hij boven elkaar stapelde en met zand vulde. In de opeenvolgende lagen zand haalde hij, tot armlengte, het zand weg en goot hij in de ontstane holte het beton dat met gevonden stukken metaal, zoals nagels en ijzerdraad, verstevigd werd. Het resultaat bestaat uit organische vormen die herinneringen oproepen aan fossiel materiaal, dinosaurusbeenderen, of aan de amorfe maar duidelijk menselijke vormen van een Henry Moore-sculptuur. Het werkproces lijkt op een archeologische arbeid die een artefact wil blootleggen, zowel wat het materiaal zelf betreft (zand), als de handeling, het residu ontdoen van het zand. Dufait creëert dus eerst een leegte om vervolgens een volume te krijgen, wat resulteert in werken die tegelijkertijd aan- en afwezigheid oproepen.

Eenzelfde problematiek wordt in een ander soort werken bevraagd. Dunne draden ijzer werden tussen doorzichtige bladen plastic gelamineerd. Spiegelt (2017) stelt zich het probleem van de verticaliteit. Het is bijna 80 cm hoog, de luslijnen komen uit een platte schijf cement en lijken een tekening in de ruimte te vormen. Over Deer en Anna ten Drieën (vernoemd naar een middeleeuws religieus beeld) (beide 2017) schreef de criticus Joris D’hooghe: ‘Een tekening van ijzerdraad die zich, los van een drager, ruimtelijk ontwikkelt vanuit een ankerpunt in cement. In zijn vaste voorkomen houdt het zand nu vast aan de vorm die de kunstenaar ervoor heeft bedacht. IJzer biedt het zand niet langer ondersteuning, maar richt er zich als takken uit op. Over het geheel van lijnen liggen ook fragmenten van folie gespreid. Niet langer aangewend op het strand kent het plastic een nieuwe bestemming. Het is uit zijn bijrol getreden.’ (3)

  1. Een tekst bij Dufaits tentoonstelling Halfs - om heels (2017) bij Galerie Sofie Van de Velde, Antwerpen

Rein Dufait gebruikte in zijn serie Schuw (resp. Groen, Geel, Rood) lichte plastic vellen. De composities vertonen eenzelfde evenwicht en precisie als ikebana, terwijl ze gemaakt lijken te zijn  van drijfhout en op het strand gevonden plastic resten. De randen van het plastic tonen een roestlijn. De werken werden geplaatst op een rechthoekig stevig stuk gekleurd plastic, het tot nu toe sterkste kleurgebruik in het werk van Dufait. Kleur werd ook toegevoegd aan een mobiel, gemaakt van touw en plexiglas, Chaumière (2017) getiteld, een subtiele verwijzing naar Alexander Calder die immers aan de Académie de la Grande Chaumière een opleiding gevolgd heeft. Het koord dat in dit werk gebruikt werd is zoals het touwwerk bij zeilen of klimmen (denk eerder aan high tech dan aan Arte Povera). Met katrollen en karabijnhaken wordt het werk aan het plafond opgehangen. Het materiaal waarmee het werk gemaakt is, is daarmee zijn ophanging zelf. Fragmenten rood, groen geel en blauw gekleurde plastic zijn op het plexiglas gekleefd. Het mobiel roept zo een ontplofte Mondriaan of een gedematerialiseerde Calder op.

Dit laatste werk lijkt ver van Dufaits sculpturen met zand, cement en ijzer af te staan en dichter aan te sluiten bij zijn tekeningen, zowel wat het concept als de esthetiek betreft. Het tekenwerk van Dufait kan in twee soorten onderverdeeld worden, elk heeft een eigen doel. In zijn privéschetsboeken maakt hij dynamische tekeningen die ideeën voor latere sculpturen verkennen. Ze hebben een eigen visuele taal, zijn moeilijk te ontcijferen, en worden vergezeld van enthousiaste opmerkingen of vragen als ‘Ja! Maar hoe?’ of ‘Ja, goed, probeer!’. Deze tekenboeken fungeren als een ideeënarchief, een receptenboek voor nieuwe werken. Andere tekeningen zijn publieksgericht en zijn uitwerkingen van zijn sculpturen of parallel lopend onderzoek. Dikwijls evolueren de tekeningen naar collages: tweedimensionale papiersculpturen die via knippen, nieten en plakken een nieuwe samenstelling krijgen.

De voorbije vijf jaar wel overzien, maakt duidelijk dat Dufait in materialen denkt – een indruk die bevestigd werd bij een bezoek aan zijn huidig atelier waar afgewerkte beelden, experimenten, brokstukken en ruw materiaal de plankkasten, tafels en sokkels overwoekeren. Er is een tijdeloze kwaliteit aanwezig, want alhoewel duidelijk geworteld in de kunst van de 20ste eeuw, is zijn werk niet zomaar in een bepaalde tijd te plaatsen. Sommige werken tonen een rauw- en een behouden ruwheid die – op het eerste gezicht – typisch lijken voor een eerdere, door mannen gedomineerde beeldhouwkunst, terwijl recenter werk deze indruk tegenspreekt door de lichtheid ervan, de humor, de precisie en het evenwicht. Dat hij in de toekomst zijn medium, de beeldhouwkunst, nog verder zal bevragen, is zeker. ‘Ja, maar hoe?’

Zoë Gray, 2018