Strompelvast, Roger Raveel Museum, 2021
Over de Marine en de Rasters
Atelier Rein Dufait, Oostende
Melanie Deboutte (MD, links), Anny De Decker (ADD, rechts) en Rein Dufait (RD, midden)
Atelier Rein Dufait, Oostende
29 september 2021
MD: De tentoonstelling Strompelvast in het Roger Raveel Museum is in mijn ogen een synthese van de verschillende zaken waar je de voorbije jaren mee bezig bent geweest. In jouw praktijk komt het ene werk uit het andere voort, en bepaalde aspecten blijven opduiken. Zo lijkt mij jouw Marine ook een synthese te zijn, en dat was voor mij een reden om het werk als hoeksteen vast te leggen van de tentoonstelling.
RD: De Marine was een onderdeel van de tentoonstelling ‘Nachtkieren, dwaaltroggen, verfsnedes' in het Permekemuseum in Jabbeke. Daar hangt de Grote marine van Permeke en daartegenover wilde ik een gelijkaardig werk plaatsen, niet als concurrentie, wel als een eerbetoon en een uitdaging. Op zo’n formaat werken, besefte ik, is anders dan een A4-blad als basis nemen. Al heb ik eerder ruimtelijke werken gemaakt.
Door dit werk nu te tonen, breng je ook alles wat ik afgelopen jaren gemaakt heb mee binnen in het Roger Raveel Museum, want het is inderdaad een soort van ‘tot nu toe’. Het werk bestaat uit een aantal belangrijke groepen, geplaatst op een achtergrond met zeezicht. er is een dubbele werking: enerzijds een traditionele marine, onderverdeeld in strand, zee en lucht en anderzijds vreemde, niet-natuurlijke elementen die binnen een traditionele context geplaatst worden. De andere werken die ik toon, dateren allemaal van 2021 en zijn dus heel recent.
ADD: Die Marine lijkt mij inderdaad een terugblik op wat al geweest is. De vorige keer dat ik hier in het atelier kwam, stond het hier vol met karton waar je toen mee aan het experimenteren was. Dat liet een grote indruk op me na. Dat was na Jabbeke, tijdens de voorbereidingen voor de tentoonstelling in Mechelen. Ik vind het wel bijzonder dat je zo’n aandacht hebt voor het werk van Constant Permeke.
MD: Was dat al zo of kwam dat door de uitnodiging van Mu.ZEE?
RD: Ik kende Permeke wel, maar specifiek voor deze tentoonstelling heb ik het beter bekeken. Ik was op dat moment bezig met zwarte panelen en heb daarop verder gewerkt. Permeke wordt nog altijd als een ‘boerenschilder’ gezien, maar hij heeft heel veel werken rond de zee en vissers gemaakt. Omdat ikzelf vroeger ‘strandwerken’ gemaakt heb, was er een haast intuïtieve band die ik daarna doelbewust heb uitgebouwd. Die ‘strandwerken’ waren voor mij belangrijk omdat ze mij een andere ruimte gaven (letterlijk en figuurlijk). Door nu tegenover dat werk van Permeke te staan, kwamen veel elementen samen waarmee iets gedaan kon worden. En ook het werk van Armando, ooit eveneens in het Permekemuseum getoond, was voor mij een voorbeeld.
Mijn Marine is opgebouwd in vier lagen. Je hebt het strand, dan heb je de zee en de lucht. Maar Vooraan heb ik een soort band toegevoegd, die beschouw ik als het atelier – zo ver mogelijk landinwaarts. Op die voorgrond bevinden zich een aantal verwijzingen naar sculpturen, net als op het strand, op zee en in de lucht. Het zijn sculpturen die ik vroeger gemaakt heb. Bovenaan in het raam, bijvoorbeeld, staat een werk dat ik als één van mijn eerste ‘echte’ werken beschouw. Daarnaast een werk dat toen nieuw was, zoals deze plastic zuil (foto), die eigenlijk slechts uit een afdak bestaat dat je kan afsluiten en opvullen met zand.
MD: Die reeks ingrepen op het strand waren tijdelijke sculpturen, je hebt ze geregistreerd met foto’s – verder blijft er niets over van hun fysieke bestaan.
RD: Inderdaad, en dat is eigenlijk jammer. Ik denk erover na een tweede strandreeks te maken. Hoe je het ook draait of keert, dat waren gewoon echt goeie werken. Ik wil de werken hernemen om ze beter te maken. Er is een aantal jaar overheen gegaan, met andere inzichten en ervaringen. Ik ben er wel benieuwd naar wat dat zal geven. Met het risico dat alles ook minder goed uitpakt. Een werk als Kop was bijzonder en is dat nog (foto?). Een plastic zuil gevuld met zand is een bijzondere ervaring geweest. Op twee minuten tijd staat daar plots een sculptuur voor je. Dan voel je echt de massa en de druk van het zand. De onderkant en de bovenkant van dat werk waren open zodat het werk een wel heel tijdelijke vorm aannam. Het is zoals je met je twee handen een toren maken. Dat soort efficiëntie vind ik interessant. Deze sculptuur staat er ook op (foto). Die bestaat uit een paal die ik eerst ingegraven heb en daarna rechtop gezet. De beide bewegingen heb ik apart in de Marine opgenomen. Dit is een van de roestsculpturen (foto).
ADD: Wat zijn die blauwe vierkanten rechts?
RD: Die zijn er enkel geplaatst om een bepaalde diepte in die ‘zee’-laag aan te brengen, dat is geen verwijzing naar een ander werk, de Marine is op zichzelf een nieuw werk én bevat nieuwe elementen. Het is niet louter een concept, het moet ook goed in elkaar zitten.
Hier heb je een soort net in de zee, en dit verwijst naar mijn takkensculpturen (foto). Dat is een kooiwerk (foto) dat ik heb ingegraven. Dit is een toren die ik op het strand maakte (foto), en dit werk maakte ik met een beugel die ik door het zand trok, met een zak plastic eraan. Die vulde zich met zand waarna die door zijn eigen gewicht afscheurde (foto). Er zitten ook verwijzingen in naar collages die ik gemaakt heb; dat specifieke groen komt vaak voor.
MD: Het valt me ook op dat je, naast al die verwijzingen naar werken die je in het verleden hebt gemaakt, toch ook in het schilderen zelf zoekt naar een compositie. Je doorbreekt of je voegt zaken toe.
ADD: Wat is dit stuk plexiglas (foto)?
RD: Dat is een golf, of toch de suggestie van een golf. In de reeks strandwerken werkte ik veel met plexi, dus wou ik dit materiaal zeker opnemen. Het plexiglas werd half geschilderd waardoor je een verstilde, overslaande golf krijgt. Dit is ruimte en creëert een ruimtelijk effect. Door de dikte van het plexiglas met verf te beschilderen benadruk je het niet-platte, de ruimtelijkheid dus, het materiaal zelf. Het glas is doorzichtig waardoor je zowel voor- als achterkant ziet – het benadrukken van de dingen en niet het wegmoffelen, geeft me plezier.
MD: Wat stond er eerst op het schilderij, hoe was de structuur?
RD: Die vier stroken ’binnenland/atelier’, ‘strand’, ‘zee’ en ‘lucht’. Maar die zijn uiteindelijk nog grondig gewijzigd. Het leuke aan verf is dat je het kan overschilderen. Zeker in het strandgedeelte is dat interessant, omdat daar dan echt sporen blijven van een onderliggende structuur, een object, een idee. Het is dan alsof je in zand gewerkt hebt en het voorgaande niet volledig verdwenen is. Het strand is eigenlijk één grote herinnering: als je de zandkorrels terug kon leggen hoe ze vorige week dinsdag lagen, kan je terug gaan in de tijd.
ADD: Wat mij ook opviel, is dat de zee in dat schilderij van Permeke bijna zwart is, en bij jou is die zee ook heel donker. Ook de lucht heeft een duistere kleur.
RD: Ja, dat klopt. De zee in mijn Marine is ook niet echt een zee. Ik had geen zin om golven te schilderen, of geen zin om me daarin te verdiepen. Wat zwart, een beetje blauw, niet te vlak. De zee is zoals een wolk: je ziet wel dat het een zee of een wolk is maar dat naturalisme heb ik niet nodig. Ik ben ook geen schilder, ik gebruik de verf als een directheid. Dat idee moet je niet verknoeien door daarop te zitten prutsen en te denken, nu is het echt wel echt.
ADD: Dat venster in de lucht – dat intrigeert me ook heel erg. Het heeft bijna iets surrealistisch.
MD: Kwam dat op het einde erbij? Die luchtpartij wordt zo tegelijk een soort muur. Het is tegelijk een landschap en een kamer.
RD: Ja, dat kwam het laatst. Mijn eerste en toen laatste sculptuur staan daar naast elkaar, met een wolk ertussen.
MD: Beschouw je dit als een schilderij? Of is het eerder een collage, of een assemblage? Veel van jouw werken zijn nogal ‘hybride’.
RD: Als je voor het werk staat, komt het zeker als een schilderij over, ook door de ‘horizontaliteit’ ervan. Het penseel werd als een potlood gebruikt. Het werk had ook breder kunnen zijn, eens je bezig bent met een concept kan het uitgewerkt worden. Het belangrijke is niet hoe het geschilderd wordt, wel hoe het werk er uiteindelijk uitziet. Het is belangrijk wat het is, wat er op staat. Het materiaal is niet zo belangrijk – tot het belangrijk is. Ik bedoel, in het atelier kun je veel soorten materiaal binnenbrengen. Uiteindelijk betekent dit niets, tot je een juiste beslissing neemt en een werk maakt mét dat specifieke materiaal dat dan zelf weer bepaalde eisen gaat stellen. Plexiglas is niet gelijk aan staal maar beide materialen hebben mogelijkheden. Zolang er beweging is, kun je een richting bepalen.
Die abstractere vormen in de ‘zee-zone’ waren zwart op zwart paneel. Ineens zie je dat dit ook iets anders zou kunnen zijn. Het zwart, de verf, kan dus ook werken als een materiaal en staat gelijk aan het plexiglas.
ADD: Het is verschillend van de andere schilderijen. De vorige schilderijen bestonden voornamelijk uit abstracte vormen.
MD: En je hebt ook een aantal objecten en andere materialen vastgehecht aan het werk, zoals we reeds aanhaalden: ik zie zand, schelpen, stukken plexi.
RD: Ja. Toen ik nadacht over dit werk en de mogelijkheid van een voorlopige synthese zag, vond ik het leuk ook de materialen zelf (en niet alleen de afbeeldingen van afbeeldingen) te gebruiken. Als je die mogelijkheid openlaat (zoals dat raam rechtsboven), laat je veel toe en wordt het ook voor mij interessanter en leuker om aan te werken.
ADD: Wat ik dan weer heel verschillend vind van de sculpturen is dat die sculpturen ontstaan terwijl je aan het werken bent. Hier heb je alles of toch veel zaken op voorhand bedacht. Dat is toch een heel andere manier van iets te concipiëren.
RD: Ja, ik heb voordien schetsen gemaakt (foto’s). Ik dacht na over de indeling van het vlak, zo wou ik de lucht rustig maken en het land drukker. De Kooi was ook al snel beslist maar de lucht is dan toch anders uitgedraaid. Het werken blijft toch het werken bepalen. Zeker met dat raam erbij, een element weghalen of toevoegen, verandert het geheel. De kwestie is dat beide manieren van werken gelden: er zijn werken die vooraf volledig bedacht zijn en anders uitgevallen zijn. Er zijn werken die tijdens het werken ontstaan – soms ontstaat er vanuit het ene werk een ander werk. Uiteindelijk maakt dit niets uit, want wat is ‘voordien’ of ‘nadien’? Het is als nadenken over een stilstaand moment, kon alles maar een seconde stil staan.
MD: Wat is dit, een oester (foto)?
RD: Ja, dat is een schelp die gevuld is met cement. Zwarte inkt. Als je ‘s nachts aan de zee staat, is het licht een ander soort licht. Zo is er ook een specifiek licht als het overdag mistig is en je bij laag water aan de rand van de zee staat. Ik heb een groot aantal werken met cement gemaakt. Als je dan spreekt over een synthese kun je daar maar beter een cementen element in steken ook. Anny heeft één van die eerste cementen werken, die ‘borstels’, Daarnaast ligt een berg zand (foto).
MD: Bij al je werken lijk je te bouwen met materialen, of het nu zand is, schelpen, takken of verf. Dus misschien is het geen schilderij maar breng je gewoon verf aan op een drager, ben je aan het bouwen met verf. Om terug te keren op je praktijk van de voorbije tien jaar: wat zijn nog zaken die je ziet terugkeren? Materialen, motieven, een modus operandi? Of ben je daar niet bewust mee bezig? Je lijkt me steeds erg intuïtief te werken.
RD: Ja, dat klopt wel. Ik sta daar niet zo bij stil, als je het ‘probleem’ hebt gecreëerd dat er zo’n paneel in je atelier staat en dat moet gevuld worden, kan je er maar beter aan beginnen met een dik penseel dan met een potlood. ‘Probleem’ bedoel ik niet negatief, alles is een probleem. Het is een beginsituatie, hoe je het oplost (werkt) laat het interessant worden (of niet). Hier zijn, leven, is een ‘probleem’: je bent hier nu en wil niet meer weg. Je moet er dus iets mee doen.
MD: Je legt doorgaans ook het makingsproces van je werken vast op Instaxfoto’s.
RD: Ja, sinds een paar jaar doe ik dat. Ik maak ook boekjes en dacht toen dat dit ooit wel eens gebruikt zou kunnen worden. De stapel foto’s lijkt impressionant maar eigenlijk zitten er maar een aantal goede beelden tussen. Het is documentatiemateriaal, ook bijhouden van wat verloren gaat in het werkproces. Zeker van de Marine heb ik veel opnames gemaakt. Daarop kan je zien hoe de compositie heel sterk geëvolueerd is. Maar ik gebruik de foto’s niet terwijl ik werk want teruggaan is toch niet mogelijk. Dat is een bange manier van werken, trachten te herstellen, altijd twijfelen. Toch is ook dat niet volledig waar want in veel van mijn werken lijk ik wel terug te gaan, te hernemen. Wat niet gebeurt: het hernemen, het teruggaan is een anders werken; een vooruitgaan, wat onder het zand ligt, is verdwenen maar is er nog. En soms kun je bepaalde dingen herstellen, het op een betere manier doen.
MD: Ben je sinds de Marine meer aan het schilderen, zoals de reeks werken op karton? Of de rasters die je in het Roger Raveel Museum zal tonen.
RD: Ja, maar echt schilderen kan je dat toch ook niet noemen. Ik gebruik wel verf, ja, om iets te bedekken. Op sommige rasters ben ik ook iets nieuws gaan uitproberen: het expressiever uitsmeren van verf. Dat heb ik voordien niet echt gedaan. Eigenlijk is het altijd nieuwe elementen in je werk toelaten, het veld breder maken, niet versmallen of kleiner maken.
MD: Maar wat me wel een constante lijkt, zijn de keuzes voor specifieke kleuren groen, blauw en rood in de acrylverf.
RD: Het zijn inderdaad veelal dezelfde basiskleuren, al ga ik af en toe ook mengen. Het zijn sterke, sprekende kleuren, waarom die dan nog mengen? Dat is vaak een stap te ver, een richting die voor mij te schilderkunstig is – de kleur is voor mij ook een materiaal. Voor hetzelfde geld kom je binnen een paar maanden het atelier binnen en heb ik werken gemaakt in een roze kleur. Het is niet zo dat ik nadrukkelijk heb beslist enkel met die kleuren te werken. Nu vond ik het wel leuk om net een paar blauwe werken te maken omdat die er nog niet waren en dat niet zo evident is.
ADD: In een tentoonstelling brengt dat een duidelijke eenheid. Dat vind ik bijzonder.
MD: Heb je dat nodig of zoek je dat op, dat soort ‘beperking’ om mee aan de slag te gaan?
RD: Ja en nee. Wat ik constant doe, is een context voor mezelf creëren, daar dan binnen blijven en dan ook net niet binnen blijven. En dan zien hoe je te ver naar buiten kan gaan, terwijl je dit en dat nog behoudt. Ik kan maar een fractie maken van wat ik wil maken. Er is te weinig tijd, er zijn dus nog veel mogelijkheden te ontdekken, en wie weet welke kleuren daar nog zullen bij komen. Ik verveel me snel dus moet ik mezelf amuseren. De wereld is complex genoeg om de nodige dingen te vinden die me veel zin geven om te werken.
MD: Er schuilt ook een zekere spanning tussen contrasten in je werk: industriële materialen en kleuren tegenover organische elementen: takjes, schelpen en zand naast acrylverf, plexiglas, cement.
RD: Er zijn cementsculpturen, er zijn werken met kleurpotloden, er zijn ook werken zonder kleur, enkel met plexi. Kleuren op sculptuur is altijd heel moeilijk. Nu ga ik voor het eerst voluit voor dat groen, dat blauw. Kleur vormt in deze nieuwe reeks echt een basiselement van het werk zelf, terwijl het anders altijd iets was dat me wel interesseerde maar het eerder een hulpmiddel of een onderdeel was. In die kartonnen werken zijn de kleuren voor mij ook al belangrijker geworden.
ADD: Niet enkel de kleuren, ook het materiaal en de vormen kunnen teruggeleid worden naar een eenvoud, een duidelijke basis: die ‘echte’ kleuren, het vierkant, stukken hout.
MD: In jouw werk ga je doorgaans de ruimte verkennen, kom je van de muur af en ga je aan de slag met volumes en architectuur. Zowel de Marine als die nieuwe rasters zijn min of meer volledig tweedimensionale werken. Die werken blijven tegen de wand aan. Zie ik dat juist?
RD: Ja, maar wat me interesseert is wat ik met die rasters kan doen. Kaders doorbreken, stukken toevoegen of wegnemen. En toch is het ruimte – maar op een andere manier.
ADD: Dit is meer de techniek van collage.
RD: Deze stukken (foto) zijn op de grond gemaakt, in de rasters heb ik het product Acrylic One gegoten. Dat vond ik niet goed, dus heb ik de hard geworden stukken eruit gesneden. Een aantal losse elementen heb ik, nadat ik het werk weer neergelegd had, vervolgens in vloeibaar Acrylic One gelegd. Daar zijn dan ook weer werken uit voortgekomen, kleinere stukken. Je werkt wel steeds met een vooropgezet idee maar je moet soepel genoeg (en ook kritisch) zijn om je weg telkens weer te wijzigen – maar doelbewust blijft het.
MD: Dat is telkens de restvorm dus.
RD: Ja. En dit is dan weer een interessant werk (foto). Het is lelijk en toch, van veraf gezien, spreekt het weer aan.
ADD: Die afgeronde hoeken tonen ook dat je weg wil van het traditionele formaat en vorm van een schilderij.
RD: Dat was een van de eerste dingen die ik heb gedaan, nog voor het gieten. Ik wilde die keer iets anders, ik had al twee vierkantachtige gemaakt. Het is gewoon één van de mogelijkheden die ik deze keer gevolgd heb. Het raster was een vertrekpunt, niet iets dat ik wou behouden.
ADD: Het krijgt een heel ander gevoel, het is een groot object geworden. Eigenlijk behouden al je werken iets sculpturaal, zelfs al hangen ze aan de muur. Dat vind ik soms moeilijk bij enkele van je werken, dat ze ingelijst worden. Dan verliezen ze iets van hun uitstraling.
RD: Ja, het is een dilemma. Maar toch is het soms beter. Ook om te voorkomen dat de werken kapot gaan. Karton mag je niet te vaak manueel hanteren en het verdraagt geen zonlicht. Een lijst manipuleren is al lastig genoeg, als die kartonnen werken los hangen, zijn ze te kwetsbaar. Een werk in een lijst onderbrengen is ook een vorm van respect: zowel bewaren als presenteren.
MD: De formaten van je werken worden inderdaad steeds groter. Waar komt die drang vandaan?
RD: Specifiek voor deze tentoonstelling wou ik wel groot werken, ja. In De Garage in Mechelen heb ik zestig kleinere sculpturen getoond had, op sokkels en nu wou ik iets anders doen. Grote werken zijn al altijd voor mij een ambitie geweest. Maar ja, als je maar twee handen en een klein atelier hebt en je wil toch vooruit gaan, werk je beter iets kleiner dan gefrustreerd rond te lopen omdat enzovoort. Door kleiner te werken kun je ook snel bewegen en schakelen.
Ik ben snel verveeld en je ziet dat zelfs op klein formaat, zoals Anny zegt. Eerst was het dit en dan was het compleet anders. Ik zie mezelf niet echt een maand aan één groot werk werken. Herhaling is armoede. Wat ik al gezien heb, is voorbij en dan moet er iets anders komen. Dat trek ik niet noodzakelijk door naar het leven zelf. Naar de zee gaan bijvoorbeeld: de zee is altijd dezelfde zee en toch anders. Je weet ongeveer wat je kan verwachten en net daarom kan je meer naar kleinere verschillen kijken. En schelpen zoeken is gewoon leuk.
MD: Het valt inderdaad op dat jouw vroegste werken heel kleine sculpturen zijn.
RD: Ja, geen geld, geen plaats, geen hulp. Sommige dingen moeten klein zijn en sommige groot. Hier in de omgeving van mijn atelier is er een industrieel terrein met werkplaatsen waar onder meer designmeubelen gestockeerd worden, dat alles gemaakt in grote formaten. Die zetten allerlei zaken buiten, zoals afval, als overschot, als onbruikbaar materiaal, en dus ook dat karton en inpakkconstructies zoals rasters. Die rasters waren echt de eerste aanzet om het probleem van deze tentoonstelling op te lossen.
ADD: Je reageert eigenlijk altijd op wat er is.
RD: Of ik maak het en doe alsof het er al was en reageer daar dan op. Zo ging dat ook op het strand. Wat is daar al aanwezig? Zand, met zand kun je bouwen. Dit is zo gebleven: als ik nu grote werken wil maken, kan ik beter iets nemen dat al bestaat in plaats van iets in elkaar te knutselen. We zijn hier niet lang, daarom moeten we het niet te moeilijk maken. Het is dan logisch dat je nadenkt over wat je wil doen door zo weinig mogelijk tijd te verliezen. Je moet streven naar een zo groot mogelijk resultaat – en de weg daarnaartoe is niet altijd zo belangrijk. En toch ook omgekeerd; soms is het zo, soms anders.
Wat zo uniek is aan het strand is dat grenzeloze, dat ‘tijdloze’ – om een stom woord te gebruiken. Die tijdelijkheid van die strandsculpturen is daarbij al een goed vertrekpunt. Het strand is geen omgeving waar je je stempel op wil drukken of iets wil achterlaten. Het is een omgeving waar je aankomt en als je er iets van begrijpt, vertrek je weer. Op het strand zie je ieder probleem al van honderd meter ver aankomen. Als je de andere kant uitstapt, duurt het zelfs even voordat het probleem je ingehaald heeft.
MD: De grote sculptuur die een uitvergrote versie is van een oudere, kleine sculptuur (foto) lijkt dan weer voor de eeuwigheid gemaakt, veel robuuster.
RD: Ja, die kan wel blijven bestaan. En is ook gemaakt met dat bewaaridee, al die laatste werken eigenlijk.
MD: Kan je iets meer vertellen over die kleinere sculptuur?
ADD: Wanneer heb je die gemaakt?
RD: Dat moet 2010 of 2011 geweest zijn. In mijn atelier in Destelbergen had ik een kachel, ik kocht blokken hout om te verwarmen maar dat werkte niet. Je staat daar dan hele tijd rond te draaien om warm te krijgen. Ik vond dit een mooi blok hout en hield het apart, beschilderde het. Die strepen van de verfborstel staan in combinatie met de nerven van het hout. De sculptuur heet Wit bos. De grote versie is iets anders geworden, er gaan een aantal dingen verloren en andere dingen worden toegevoegd. Het was wel leuk om erover na te denken hoe je dit naar een grotere schaal kan vertalen. Ik heb nog nooit zo lang aan een sculptuur gewerkt.
Binnen mijn werk heb ik een heel aantal sculpturen die verkocht waren ‘nagemaakt’. Die wou ik op een andere manier bijhouden, anders in schaal. Iets ‘namaken’ op een andere manier is interessant, maar iets zien in je hoofd en dat maken is eigenlijk ook namaken. Want of het nu bestaat en het is weg of alleen maar immaterieel bestaat, is eigenlijk hetzelfde. Maken is namaken. Er is een grote marge waar je duizend richtingen kunt uitgaan, hetzelfde is nooit hetzelfde.
ADD: Anders ben je er altijd naar op zoek om iets nieuws toe te voegen en iets te veranderen, en dat kon je hier niet meer doen.
RD: Dat klopt. Ik moest bijvoorbeeld een manier vinden om die nerven na te bootsen. En door met die verschillende latten hout te werken kom je tot een andere oplossing. Dat is eigenlijk een mooie illustratie van hoe ik werk. De nieuwe schaal, de grootte, zorgt voor nieuwe problemen en nieuwe oplossingen. Iets letterlijk namaken is toch vervelend? En bovendien is het verschil in schaal een belangrijk element dat je moet respecteren.
ADD: Hier moest je echt uitvoerend werken en waren er geen grote verrassingen.
RD: Het is dubbel. Op een bepaald moment, wanneer het goed loopt, geeft het ook energie om met zo’n groot volume aan de slag te zijn. Ik wil alleszins meer werken van die schaal maken.
MD: We zijn tot de vaststelling gekomen dat de grote versie slechts heel nipt getoond kan worden in één bepaalde museumzaal en dat het ook maar net binnen kan via het schuifraam van één welbepaalde zaal. Anders had je het in twee moeten zagen en opnieuw monteren. Het grootste rasterwerk moet dan wel weer opgedeeld worden om naar binnen te dragen. Ik ben alvast nieuwsgierig naar je oplossing, en of de sculptuur met schelpen (foto) ook vlot binnen geraakt.
RD: Ja, dat is ook een nieuw werk dat ik specifiek voor deze tentoonstelling aan het afwerken ben. Het is een lichte, transparante, grote structuur van aan elkaar gelaste fijne buizen. Een soort zuil dat aan de strandwerken doet denken en aan Kolos, het werk dat aan het SMAK staat in Gent. Het is een manier van bouwen, ijzers met elkaar verbinden zonder die te lassen. De schelpen heb ik met cement gevuld en als verbindingselement gebruikt. Het is natuurlijk mooi omdat de verhoudingen goed zitten, de zuil is op zichzelf al een goede vorm en daar komt lichtheid bij. Er is, zoals ik het nu zeg, een duidelijke logica, maar die is er niet meer als je het werk zelf bekijkt. Al begrijp je het wel, het is weer iets anders. Daarop balanceert mijn werk: net wel, net niet.
MD: Het is een veel lichtere, zelfs wankele sculptuur. Het is bijna tegengesteld aan de grote witte houten sculptuur – het lijken twee tegenpolen.
ADD: Je voegt enkel nog de schelpen toe?
RD: Ja, daar blijft het bij. Ik werk de schelpen straks af met silicone waardoor de kleuren en de nerven van de schelpen beter uitkomen en terug glanzen, zoals een schelp op het strand die nog nat is. En dan hopen dat we het veilig kunnen transporteren en het werk in een zaal van het museum geraakt.
MD: En anders zullen we er nog wat aan snoeien, zeker? In feite bestaat jouw praktijk uit het oplossen van problemen, zoals je zelf al omschreef.
RD: Problemen die niet bestaan oplossen. Problemen zijn dan aspecten die ik niet kan verdragen, die niet goed zitten. Hier zijn is ook een probleem: je bent hier nu en wil hier niet weg, dat is toch wel een probleem. Alles is een probleem. Zonder problematisch te zijn.
Bij die grote werken is er een opeenvolging van controle naar minder controle. Ik leg de werken op de grond, giet er wat materie op, zet het werk recht en bekijk hoe het werkt. Er zijn ook meer controlerende handelingen, bewust bouwen. Op het einde is het werk af door er zelf af te blijven of toe te voegen en weg te nemen. Je mag je niet laten overweldigen door het procesmatige, je moet zelf sturen.
MD: Je werkt nu in een groter atelier dan jaren geleden. Het lijkt alsof je werken mee groeien met de ruimte die je ter beschikking hebt, of groeien de werken volgens de tentoonstellingsruimte die voorhanden is?
ADD: Het zijn altijd de omstandigheden die het werk mee bepalen. Wat ik boeiend vind, is dat het experiment in de nieuwe werken welomlijnd is en eigenlijk beperkt is gebleven. Dat moet toch moeilijk zijn, weten wanneer je moet en kan stoppen.
RD: Op een bepaald moment zit het goed. Dat weet ik nu wel. Ouder worden. Ik weet dat als ik blijf werken aan iets, hoe raar het er soms ook mag uitzien, het toch wel goed zal komen. En niet gewoon goed, echt goed. Zelfvertrouwen groeit en dat vermogen een goed werk te maken, heb ik nu wel. Als je honderd keer voorbij een werk loopt en je wil er niets aan veranderen, dan heb je een goed werk gemaakt. Dan hoef je niet meer naar een ander te luisteren. Ik denk dat ik stilaan bijna klaar ben om te beginnen.